De rs3003609 is een SNP of genetisch polymorfisme in het DNM1-gen. Het rs3003609-T allel wordt in verband gebracht met meer roken en dus met nicotineverslaving, althans bij Kaukasische personen (gebaseerd op een studie van 600 families), maar bij Afro-Amerikanen is dit niet aangetoond.

Een studie van gevallen (688 Kaukasische rokers) en controles (niet-rokers) wees uit dat het rs10485057-allel (G) geassocieerd was met een verhoogde kans op het beginnen met roken en nicotineafhankelijkheid. Het is een SNP in de opioïde receptor, MU 1 van het OPRM1-gen.

Mannen die homozygoot zijn voor het G-allel van het polymorfisme rs1044396 (GG-genotype) lopen een verhoogd risico op het ontwikkelen van nicotineverslaving. Het dragen van het rs1044396-A allel is geassocieerd met een normaal/standaard risico voor de ontwikkeling van nicotineverslaving.

Personen met het rs1801272-T allel hebben een hoger risico om te beginnen roken, en als rokers hebben deze personen een hoger risico dan gemiddeld. Anderzijds hebben personen die homozygoot zijn voor rs1801272 (AA-genotype) een normaal risico om met roken te beginnen.

Het polymorfisme rs1051730, ook bekend als D398N, is een SNP in de nicotinische acetylcholinereceptor alfa 3-subeenheid van het CHRNA3-gen. Verschillende studies hebben geconcludeerd dat dragers van het T-allel van het SNP rs1051730 geen verhoogd risico lopen om roker te worden in vergelijking met (C-)dragers. (T)-dragers roken echter aanzienlijk meer sigaretten dan (C)-dragers, en lopen als duidelijk gevolg daarvan een verhoogd risico op longkanker, zoals in deze en andere studies is gerapporteerd. Daarom legt deze studie een direct verband tussen rs1051730 en een verhoogde nicotineafhankelijkheid, en indirect met een verhoogd risico op longkanker.

Het polymorfisme rs1051730, ook bekend als D398N, is een SNP in de nicotinische acetylcholinereceptor alfa 3-subeenheid van het CHRNA3-gen. Verschillende studies hebben geconcludeerd dat dragers van het T-allel van het SNP rs1051730 geen verhoogd risico lopen om roker te worden in vergelijking met (C-)dragers. (T)-dragers roken echter aanzienlijk meer sigaretten dan (C)-dragers, en lopen als duidelijk gevolg daarvan een verhoogd risico op longkanker, zoals in deze en andere studies is gerapporteerd. Deze studie legt dus een direct verband tussen rs1051730 en een verhoogde nicotineafhankelijkheid, en indirect met een verhoogd risico op longkanker.

Een recente studie identificeerde voorlopig talrijke genetische varianten als risicofactoren voor de overgang van roken naar de ontwikkeling van nicotineverslaving, waaronder een aminozuurverandering in de cholinerge nicotinereceptor alfa5 (CHRNA5). Het doel van deze studie was deze bevindingen te repliceren in een onafhankelijke dataset en de rol van genetische variatie in de fysiek gekoppelde nicotinereceptorcluster, CHRNA5-CHRNA3-CHRNB4, en het rookrisico verder te onderzoeken. Personen uit 219 Europees-Amerikaanse families (N = 2.284) werden gegenotypeerd voor dit gencluster om de genetische associatie met roken te testen. De frequentie van de rs16969968 of c.1192 G>A variant werd bestudeerd bij 995 personen uit diverse etnische populaties. In vitro studies werden uitgevoerd om rechtstreeks te testen of deze variant van het CHRNA5-gen de nicotinereceptorfunctie beïnvloedt. Het resultaat was dat personen met het rs16969968-A allel een verhoogde neiging tot roken hadden onder rokers.

Heb je nog steeds geen DNA test gehad?

Doe je genetische test en kom alles over jezelf te weten.